Sem Jongsma

Bokser Sem Jongsma bidt met drugsdealers en verslaafden

Hij groeide op tussen de wietplanten en de mocromaffia. Een stem uit de hemel bracht hem op een ander spoor en nu preekt hij het evangelie, in pak op de kansel. Het levensverhaal van bokser Sem Jongsma leest als een filmscript, vol sores en zegen. ‘Ik was klaar om naar God te gaan.’ 

Het turbulente leven van Sem Jongsma (37) bereikte op zijn 24ste een hoogtepunt toen een tumor in zijn hoofd hem velde.

‘Mijn eerste vrouw was bij me weggegaan, ik had PTSS, een depressie, en was herstellende van teelbalkanker’, somt hij op. ‘Een psycholoog zei eens: op papier ben je eigenlijk niet meer te fixen.’ En toen leek de nieuwe tumor ook nog non-hodgkinlymfoom te zijn. ‘Foute boel.’

Zijn eerste – kinderloze – huwelijk was op de klippen gelopen. ‘Ik dacht: Heer, ik kom naar u. Nog een paar maanden leven en dan is het klaar. Ik had er vrede mee. Anderen dachten dat ik gek was, maar ik vond het wel goed zo. Ik had genoeg gezien in mijn korte leven.’

Na drie weken van testen zat hij bij de oncoloog. ‘Drie artsen in een klein kamertje. “Nu gaan ze me vertellen dat ik doodga”, schoot door me heen. En daar werd ik eigenlijk een beetje vrolijk van, want hier had ik op gewacht.’

Geen spoor van kanker

De oncoloog keek hem doordringend aan. ‘Ik heb dit nog nooit meegemaakt’, begon hij. ‘We hebben u getest, en alles wees unaniem op non-hodgkinlymfoom. Maar twee dagen geleden hebben we alles opnieuw gedaan. En nu is er geen spoor van kanker meer in uw lichaam. We kunnen het niet verklaren. U mag naar huis.’

‘Onderweg naar huis was ik boos op God. Dat was niet de afspraak’, zegt Jongsma. Die verontwaardiging bleef, tot zijn perspectief kantelde. ‘Blijkbaar bent U nog niet klaar met mij, Heer’, bad hij. ‘Dus hier ben ik.’

Opgegroeid in een rosse buurt

Jongsma is theoloog, ondernemer en oprichter van MOVE, waarmee hij leiderschapstrainingen geeft aan bedrijven, overheidsinstellingen en politici. Via zijn stichting Move Foundation helpt hij mensen in Kenia zelfredzaam te worden.

Hij woont met zijn vrouw en twee kinderen in Barneveld, maar groeide op bij zijn moeder op het Baekelandplein, de rosse buurt van Eindhoven. Zijn jeugd bracht hij door in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt, het hart van de mocromaffia. Dat hij zelf nooit in de onderwereld belandde, heeft hij altijd ervaren als een wonder.

‘Ik ben geen gangster, maar zat er wel tegenaan. Die straatjongens waren mijn vrienden.’

‘Ik dacht dat onze buurvrouwen van zwemmen hielden’, zegt hij over zijn tijd in het ‘ghetto’ van Eindhoven. ‘Ze zaten vaak in bikini voor het raam. Er kwamen ook veel mannen over de vloer, dus ik dacht: ze hebben gewoon veel vrienden. De vrouwen waren vriendelijk. Ik kreeg koekjes, limonade en een aai over m’n bol.’ Pas veel later realiseerde hij zich dat het prostituees waren.

Tegen klasgenoten op de basisschool zei hij: ‘Kom je bij mij thuis? Dan gaan we spelen in het bos.’ Dat ‘bos’ bleek de kamer naast de zijne, een afgeplakte ruimte vol wietplanten. 

Zijn moeder vergat die deur vaak op slot te doen, dus speelde de jonge Sem tussen de drugsplantjes. ‘Bij een vriendje thuis lagen wiettoppen te drogen op de verwarming. Ik vroeg wat het was. Zijn moeder zei: dat is speciale thee. Ik zei: wij hebben die thee ook, nog veel meer zelfs.’ Daarna werden hun moeders vriendinnen.

Gangsters als vrienden

Op zijn elfde verhuisde hij naar Amsterdam-West, naar zijn vader, die van Indische afkomst is. Daar begon hij met boksen en kickboksen. ‘Ik ben geen gangster, maar zat er wel tegenaan. Die straatjongens waren mijn vrienden. We voetbalden samen, hingen op straat, dronken Fernandes in het portiek. 

Later zijn zij dieper de criminaliteit in gegaan. Het is mij gelukt om eruit te blijven, al heb ik het wel aan de stok gehad met de politie.’

Jongsma is niet gelovig opgevoed, maar zegt dat hij zijn hele leven al met God praat. ‘Ik wist gewoon: er is een God. Ik bad ook tot Hem, maar wist niet wie Hij precies was.’

Dat veranderde in Kenia, waar hij op zijn negentiende naartoe ging als begeleider in een project voor Amsterdamse probleemjongeren. ‘Ik had daar een persoonlijke ontmoeting met God. Dat kon ik achteraf zeggen, want Hij zei zijn naam niet, dus eenmaal thuis ben ik gaan zoeken.’

De brede en de smalle weg

Terug in Amsterdam probeerden buurtjongens hem te bekeren. De moslims vertelden over Mohammed, de Surinamers en Antillianen over Jezus. ‘Ik ben gaan lezen in de Koran en in de Bijbel. Iets dreef me om het evangelie te lezen.’

In het evangelie van Mattheüs las hij over de brede en de smalle weg. ‘De brede weg leidt naar verdoemenis, de smalle naar het leven. Die woorden gingen dwars door me heen. Mijn haren gingen ervan overeind staan. 

‘Ik voelde me net Ciske de Rat tussen christenen van mijn leeftijd, ze waren zo netjes.’

En toen hoorde ik letterlijk een stem, zoals wij nu praten: “Sem, Ik ben Jezus. Ik ben de God die je zoekt. De brede weg ken je al. Kom nu achter Mij aan. Ik wil jou gebruiken om mensen naar Mij toe te leiden.”’

Voor Jongsma was het meteen helder: ‘God is Jezus. Jezus is God.’ Hij ging terug naar de buurtjongens. ‘Ik zei: ik geloof in Jezus. Ze kwamen meteen met allemaal theologische vragen. Prima, dacht ik. Ik ben een bokser, dus kom maar op.’

Ciske de Rat tussen christenen

Om meer te leren over het christelijk geloof volgde hij op zijn 22ste een EH-traject op de Evangelische Hogeschool. ‘Ik leerde voor het eerst christenen van mijn leeftijd kennen. Ze speelden gitaar op de schooltrap. Ik voelde me net Ciske de Rat tussen hen, ze waren zo netjes.’

Eén moment staat hem nog helder bij. Met zijn mentorklas ging hij op bezoek bij zijn mentor thuis. ‘Haar man en twee dochters woonden in hetzelfde huis. Ik vond dat zó vreemd, want mijn ouders woonden nooit bij elkaar. “Jullie wonen allemaal hier?” vroeg ik. 

En ze waren lief voor elkaar, er was geen stress, geen geschreeuw. Het voelde alsof ik in een film zat. Toen besefte ik: wat ik als normaal kende, was míjn normaal, maar normaal was het niet.’

Veel van de jongens met wie hij in Amsterdam opgroeide, raakten uiteindelijk de weg kwijt. ‘De één pleegde zelfmoord, de ander zat vast in Spanje. Weer een ander was mentaal geknakt. Een goede bekende van mij werd vermoord.’

Op die momenten bad Jongsma: ‘Heer, wat doe ik hier eigenlijk? Tussen nette christenen met hun gitaren. U beloofde toch dat anderen niet meer die ellende hoefden mee te maken? Ik was weer boos op God, want Hij kwam voor mijn gevoel zijn belofte niet na. Ik volg God niet alleen voor mezelf. Ik wil dat al die mensen, van wie ik houd, Hem ook gaan volgen.’

Herkenning van pijn

Hij heeft veel meegemaakt, en er is hem ook veel aangedaan, zegt hij. ‘Ik kan niet op alle details ingaan, teveel trauma.’ 

Een tijd werkte hij als geestelijk verzorger in de gevangenis. ‘Ik sprak met die jongens, keek ze in de ogen en zag hun pijn. En zij herkenden die pijn ook in mij. Ze voelden dat ik ze begreep. Ze voelden: hij is net als wij.’

‘Als Hij mij kan redden, dan jou ook. Hij wil je niet aan de drugs of achter een raam.’

Op de Amsterdamse Wallen kende hij in korte tijd alle meiden achter de ramen. ‘Ik bad met iedereen: de drugsdealers, de pooiers, de verslaafden. Iedereen wist wie ik was. “Hé dominee! Hé pastor!”, riepen ze. 

Het voelt alsof ik voor die momenten geboren ben, iemand aankijken en zeggen: God is echt. Als Hij mij kan redden, dan jou ook. Hij wil je niet aan de drugs of achter een raam. Hij heeft een ander plan’, vertelt hij bezield.

Sommige vrouwen kwamen tot bekering en zag hij na het gebed nooit meer terug.

In pak op de kansel

Jongsma deelt het evangelie niet alleen op straat, ook op zondagen in traditionele kerken, al ligt zijn eigen kerkelijke achtergrond meer in de evangelische hoek. ‘Ik laat vaak een foto zien van mezelf met wietplantjes. Dan zeg ik: daar begon ik. En nu sta ik hier, in pak, op de kansel.’

Een paar weken geleden was de eerste dienst van 1% Church, een nieuwe kerk die hij samen met Satudarah-oprichter David Tupan is gestart, in de Molukse wijk van Moordrecht.

In die kerk sprak hij over zachtmoedigheid. ‘Ik dacht altijd dat het ‘zacht’ en ‘moedig’ betekende. Maar het komt van het Hebreeuwse woord anavah: het is de keuze om God aan te roepen midden in je pijn – fysiek of mentaal. Daar heb ik ze mee bemoedigd. En mezelf eigenlijk ook.’

Zijn eerste ‘baantje’ was een wiethandeltje, in de brugklas verkocht hij zijn eerste grammen. Nu wil hij dagelijks leven vanuit anavah. ‘Voor mij is het geen optie meer om niet in God te geloven. Zonder Hem zouden we dit interview nu niet hebben, of misschien wel, maar dan vanuit de gevangeniscel.’

Dit verhaal is geplaatst in het Nederlands Dagblad. Foto: Jeroen Jumelet

Scroll naar boven