Huub Oosterhuis

Theoloog en lieddichter Huub Oosterhuis over zijn reis door de Bijbel

In de zesde klas van het gymnasium schreef Huub Oosterhuis zijn eerste gedicht geïnspireerd op een bijbelverhaal. Het was bepaald niet de laatste keer dat hij uit de Bijbel zou putten voor liturgische poëzie en liederen. Honderden liederen van zijn hand worden in de volle breedte van de Nederlandse kerk gezongen. ‘Ik dicht met mijn oren open.’

Huub Oosterhuis (88) zit aan de eettafel in zijn Amsterdamse woning, die grenst aan het Vondelpark. ‘Vroeger liep ik in het park te lezen’, herinnert hij zich. ‘Met een boek liep ik het hele park door. Toen was het nog rustiger.’ Hij doelt op de huidige coronademonstraties op het nabijgelegen Museumplein, overvliegende helikopters en stoeten mensen die door de stad trekken.

Binnen in huis is het een oase van rust en creativiteit. Met – hoe kan het voor een schrijver ook anders – een goed gevulde boekenkast en aan de muur kunstwerken en familiefoto’s. Ondertussen schenkt Oosterhuis thee in en deelt met liefde meer dan één koekje uit.

Op tafel ligt een stapeltje wit papier met een pen. ‘Ik schrijf alle gedichten en liederen met ballpoint of potlood. Ik heb niet zo’n ding’, zegt hij wijzend naar de laptop van de journaliste.

Oosterhuis is theoloog en dichter; hij schreef bekende gedichten en liederen, zoals ‘De steppe zal bloeien’, ‘Ken je mij’, ‘Wie zijn leven niet wil geven’, ‘Hoor je mij’ en ‘Lied aan het licht’. Dat deed hij voor ‘zijn’ katholieke gemeente Ekklesia Amsterdam, voorheen de Studentenekklesia, opgericht door pater Jan van Kilsdonk. Oosterhuis is nog steeds verbonden aan de gemeente en gaat er voor.

Wat is uw eerste herinnering aan de Bijbel?

‘In mijn jeugd was er nog helemaal geen sprake van de Bijbel. Ik groeide op in een vrij traditioneel katholiek milieu – overigens heel open hoor. Ik heb tot diep in mijn gymnasiumtijd geen bijbel gezien. Maar in de vijfde kreeg ik les van een enthousiaste godsdienstleraar, pater Jan van Kilsdonk. Later werd hij bij de Studentenekklesia mijn collega. 

In de les liet hij een Bijbel zien. Het had iets van een onaantastbaar boek, ik weet niet meer of ik erin gebladerd heb.’

‘De waardigheid van de mens is de essentie van de Bijbel.’ 

Oosterhuis praat weloverwogen en rustig met zijn karakteristieke, diepe stem. ‘Van Kilsdonk gaf les over onder andere Psalm 8. Die psalm fascineerde mij geweldig. Hij vergeleek de psalm met een tekst uit de Griekse literatuur, Antigone van Sophocles (een bekende Griekse treurspeldichter, red.). Het thema was angst voor de dood en noodlotsdenken. 

De leraar liet zien dat in Psalm 8 de regel ‘‘wat is dan de mens dat gij aan hem denkt’’, hét verschil is met de Griekse denkwereld, waarin goden alleen maar spotten met mensen en hen onderuithalen en bedriegen.’

Zo begon de reis van Oosterhuis door de Bijbel. Later trad hij in bij de jezuïeten. ‘Daar lazen we de Bijbel heel grondig. Ik herinner mij een cursus over het eerste boek Samuël. Dat lazen we in het Latijn, dat was de taal van de kerk. We lazen zo’n heel boek uiterst nauwgezet, met allerlei referenties naar andere bijbelboeken. Dat was voor het eerst dat ik mij grondig in de Bijbel verdiepte.’

Wat is volgens u de essentie van de Bijbel?

‘Ik zou zeggen: de waardigheid van de mens. Dat is een voortdurend terugkerend thema. Maar ook het protest tegen onderdrukking en vernedering. Bij alle profeten, maar ook in de Thora, staan gedetailleerde omschrijvingen van wat je wel en niet met je naaste mag doen. Volgens mij is dat de kern.’

Wat bedoelt u met ‘de waardigheid van de mens’?

‘De uniciteit en het recht op vrijheid. Dat is natuurlijk ook een van de grote thema’s van de Bijbel. Ik denk aan het boek van de Uittocht uit het diensthuis, over de bevrijding van slavernij. Het is niet alleen maar toevallig het diensthuis Egypte. Het is óók een bevrijding uit een slavernijsysteem dat overal – ik zou bijna zeggen tot op de dag van vandaag – zichtbaar is. De Bijbel accepteert dat niet. Die noemt dat onrecht. Het nastreven van gerechtigheid is een ander woord voor het hoofdthema van de Bijbel.’

Heeft de Bijbel ook een praktische opdracht?

‘Het lijkt mij dat je in het leven probeert in alles te onderscheiden of het mensen vernedert of kleineert. Dat is de kern van de filosofie van de Duitser Karl Marx. Hij was met de Bijbel vertrouwd; hij had twee grootvaders die rabbijn waren. Marx was religieus, een leerling van de Bijbel. Hij wilde een einde maken aan een wereld waarin de mensen vernederd – letterlijk – en veracht werden. Daarin herken ik de bijbelse inspiratie.’

Sneeuw

Het eerste gedicht dat Oosterhuis ooit schreef, ging over sneeuw. Hij was toen vijftien jaar.

Sneeuw in de bomen
Sneeuw in het haar van mijn ogen
Smelt toch vandaag nog niet

Het eerste gedicht dat hij schreef geïnspireerd op woorden uit de Bijbel, ging over Abraham en het offer van Isaak. ‘In de zesde klas van het gymnasium heb ik daar nota bene een sonnet over geschreven. Het thema werd ons in de les ingepeperd en werd verbonden met de vraag: moet jij geen priester worden en het offer brengen van je kinderen? Pas later heb ik natuurlijk ingezien dat het een volstrekt verkeerde interpretatie van de tekst was. 

Maar zo werd het ons voorgehouden: zoals Abraham zijn zoon offerde, zo moest je – wanneer je priester werd – je kinderen offeren. Het sonnet was een poging mij te identificeren met Abraham. Het heeft een lange tijd geduurd voordat ik de beslissing kon nemen om priester te worden. Ik was achttien. In de jaren zestig ben ik ervan teruggekomen. Het is een onmenselijke beslissing en een onwezenlijk offer.’

Waarom vindt u het onmenselijk?

‘Je mag dat niet met iemand doen: iemand toepraten naar een onvervuld leven. En ook nog op een bepaalde jonge leeftijd. Honderden priesters hebben in de jaren zestig hun ambt neergelegd en hebben voor de ‘normale’ weg gekozen. Het celibaat veroorzaakt eenzaamheid, ongeluk en dronkenschap. Het is een vergissing die in de Middeleeuwen is uitgevonden. De eerste duizend jaar was er helemaal geen sprake van. Het is doorgedrukt door Rome. 

Ook bij paus Franciscus hebben we weer gehoopt dat hij er een einde aan zou maken, al was het alleen maar vanwege het kindermisbruik dat zo massaal aan de orde kwam, en komt. Maar de Romeinse instituties zijn hard en onmenskundig. Het lukt hem niet. Ooit zal het lukken, het kan niet uitblijven.’

Liedbundels

Oosterhuis schreef liederen voor de oorspronkelijke bezoekers van de Studentenekklesia in de jaren zeventig. ‘Zo zijn de liederen terechtgekomen bij allerlei mensen die niets meer in de traditionele kerken zagen’, vertelt hij. 

Zo’n vierhonderd liederen zijn opgenomen in kerkelijke liedbundels, zoals het protestantse Liedboek voor de kerken (1973) en het Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk (2013). In zijn eigen boek Stilte zingen (2018) staan er bijna zeshonderd. Een handjevol teksten heeft geen melodie. De meeste liedteksten zijn op muziek gezet door de vaste componisten Bernard Huijbers, Antoine Oomen en Tom Löwenthal.

De Oosterhuis-liederen worden in de volle breedte van de kerk in Nederland gezongen. Maar in een aantal kerken worden sommige nummers, zoals ‘De steppe zal bloeien’ en ‘Lied aan het licht’, bewust niet gezongen, benadrukt hij. ‘Omdat er te weinig God en aanbidding in voor zou komen, en het teveel over gerechtigheid zou gaan. Die kritiek heb ik van diverse bronnen gehoord, met name van de katholieken. De liederen zijn door de Nederlandse bisschoppenconferentie verboden. Ze mogen niet worden afgedrukt in katholieke boekjes voor de zondagsmis.’

Wat vindt u daarvan?

‘Niet leuk. Het is iets van kardinaal Wim Eijk. Hij genoot een opleiding aan het seminarie Rolduc van bisschop Jo Gijsen, de conservatiefste bisschop die Nederland ooit heeft gehad. De bisschoppen Gijsen en Ad Simonis vormden een conservatief duo. Later kwam daar nog bisschop Jan ter Schure van ’s- Hertogenbosch bij. Met name in Den Bosch hebben ze heftige acties gevoerd tegen de liederen. 

Daar werd voor het eerst een censor aangewezen; die becommentarieerde de liederen die hij afkeurde. Dat was steeds omdat er een gebrek aan aanbidding was, en soms kwam God er zelfs niet in voor, en omdat het te veel over gerechtigheid ging. In het aartsbisdom Utrecht is dat overgenomen en is ook een censor benoemd. 

Ik vind het niet leuk, maar het is ook betrekkelijk. De liederen worden toch wel gezongen, ook in katholieke kerken die zich er niets van aantrekken.’

Herkenning en troost

Psalm 8 is voor Oosterhuis nog steeds een lievelingspsalm. ‘Het is een van de eerste psalmen die ik vrij vertaald heb. Ik heb ooit vijftig psalmen met dichter Michel van der Plas vertaald. Die zijn in de jaren zestig uitgekomen. Daar staat Psalm 8 iets traditioneler in: ‘‘Heer, onze Heer, hoe machtig is uw naam allerwegen op aarde.’’ Die las ik voor aan een vriend die erg ziek was. Toen zei hij: ‘‘Het blijft toch altijd ‘wie’, die Heer.’’ Een heel diepzinnige gedachte. Voor hem heb ik daarom Psalm 8 opnieuw vertaald, met dat ‘wie’ erin.’ Oosterhuis draagt voor:

Onbegonnen naam onnoembaar jij
wie jij
Laag of hoog in welke aarde-uithoek jij
wie jij?

Als hem gevraagd wordt naar het lied ‘Ken je mij’, glinsteren zijn ogen. ‘In 1973 schreef ik Hoe ver is de nacht, een bundel gebeden. Toen heb ik een vrije bewerking geschreven van Psalm 139:

Ken je mij? Wie ken je dan?
Weet jij mij beter dan ik?

Op het gedicht heb ik verder nooit iets gehoord, maar goed, het stond in dat boekje. In de jaren negentig heeft componist Stijn van der Loo, een katholieke jongen die mooie dingen maakt, de tekst in het boekje gevonden en er een melodie op gecreëerd. Hij zette het op een cd en stuurde het naar mij. Ik heb het aan mijn dochter Trijntje laten horen. 

Ze zei onmiddellijk: ‘‘Dat liedje wil ik zingen!’’ Het leuke is dat ik het lied in 1973 schreef, toen Trijntje nog in de wieg lag. Dat zij het nu zingt als ze optreedt, en niet één keer, is bijzonder. Ze zegt altijd: ‘‘Het is het emotionele hoogtepunt van een optreden.’’ Ik vind het mooi dat het lied zo z’n weg vindt. Het ontroert een heleboel mensen.’

Verschillende liederen en gedichten van de Amsterdammer ontroeren luisteraars en bieden troost en herkenning. ‘Ik dicht altijd met mijn oren open. Ik hoor alles wat er in de wereld gebeurt terwijl ik schrijf. Alles komt binnen en dat probeer ik mee te nemen. Ik hoop dat het herkenning biedt.’

Ook ‘Wat ik gewild heb’ is zo’n voorbeeld. ‘Mensen die helemaal niets met de kerk hebben, willen dan toch op hun begrafenis een bepaald lied horen. Een paar weken geleden heb ik dat nog meegemaakt met Ed van Thijn (voormalig burgemeester van Amsterdam, red.). Hij was een buurman, woonde hier verderop. 

Hij was Jood, niet-belijdend, maar hij wilde bij het Jodendom horen. In een boekje dat op zijn nachtkastje lag, naast zijn sterfbed, stond dat hij op zijn begrafenis een lied van mij gezongen wilde hebben door mijn dochter. Dat was ‘Wat ik gewild heb’.’ Hij citeert uit zijn hoofd:

Wat ik gewild heb
Wat ik gedaan heb
Wat mij gedaan werd
Wat ik misdaan heb

Al het beschamende neem het van mij
En dat ik dit was en geen ander
Dit overschot van stof van de aarde
Dit was mijn liefde
Hier ben ik

‘De laatste zin is een Joodse term: hineni (Hebreeuws). Als de Joden geroepen werden om gefusilleerd te worden, zeiden ze ook: hineni – hier ben ik. Van Thijn wilde dus dat lied en Trijntje zong het op zijn uitvaart. Ik wist helemaal niet dat hij het kende, daar heeft hij nooit iets over gezegd.’

Erfgoed

Oosterhuis is benieuwd hoe de toekomst van de kerk eruitziet na corona. ‘Ik merk bij de Ekklesia dat er veel minder mensen komen. Dat geluid hoor ik ook uit andere kerken; mensen zijn aarzelender voor grote groepen. 

Sommigen hebben twee jaar lang de kerk niet bezocht en vragen zich af of ze dat weer moeten gaan doen. Het aantal gelovigen dat iets met de kerk heeft, daalt onrustbarend. Ja, er is behoefte aan spiritueel denken, maar dat is niet per se een behoefte aan kerken.

Ik vraag me af of het niet mogelijk zou zijn om buitenkerkelijke kerken te stichten. Geen kerkdienst met al z’n rituelen – mensen haken daar vaak op af – maar je geeft mensen wel een verhaal mee. Dan blijft de Bijbel levend. Het moet een buitenkerkelijke kerk worden, waar de Bijbel wordt geleerd, uitgelegd en doorgegeven. Dat is een erfgoed dat niet mag verstommen.’ 

Huub Oosterhuis

Huub Oosterhuis (Amsterdam, 1933) is theoloog, dichter en schrijver van honderden liturgische liederen. Hij was voorganger van de Studentenekklesia in Amsterdam. Nadat het bisdom Haarlem hem in 1969 had geschorst als priester, ging de Studentenekklesia als zelfstandige geloofsgemeenschap verder. Oosterhuis trouwde in 1970 en werd vader van Tjeerd en Trijntje, beiden werkzaam in de muziekwereld. Trijntje zingt liederen van haar vader op het album Mensen veel Geluk (2018). Hij is nu getrouwd met journalist Colet van der Ven.

Oosterhuis richtte in Amsterdam een aantal culturele podia op, achtereenvolgens De Populier, De Balie, De Rode Hoed en De Nieuwe Liefde. Hij was initiatiefnemer van de School der Poëzie en van de voormalige VSB Poëzieprijs.

Dit verhaal is geplaatst in het Nederlands Dagblad. Foto: Martin Waalboer

Scroll naar boven